En wie hooi op het water ziet, dan is de uitdrukking van dat water, of het nu een zee met de koning of een rivier is, zijn visioen zoals het eerder werd genoemd of anders dan wat we in hoofdstuk achtendertig noemden, dus de interpretatie daarvan is dat aan degene die aan hem wordt toegeschreven dat water dat op het rietje zit, een bedrieglijke verschijning is die zijn innerlijk tegenspreekt wanneer hij tussen mensen rent. Het is alsof je water onder stro bent, en misschien degene die verzameld van het wateroppervlak zou geld opleveren om daaraan toe te schrijven, en in de zin is er helemaal geen lof en haat voor de zee .